MISVERSTAND
Er wordt
door sommigen aan de belangrijkheid van de voorversterker getwijfeld. Meestal
zijn het de digitaal-adepten die denken dat de beste methode is: de CD-speler
direkt maar op de eindversterker aansluiten.
Ze
beseffen niet dat de eindversterker in principe een krachtversterker is en alleen
maar tot taak heeft het aangeboden signaal tig-maal te versterken zodat luidsprekers
(zo mogelijk ook die luidsprekersystemen met de meest complexe impedantiekurves)
aangedreven kunnen worden. Eindversterkers
hebben bovendien tot taak er voor te zorgen dat er voldoende reserve-energie aanwezig
is om sterke dynamiekwisselingen -of ze nu kortstondig zijn of zich continu voordoen-
op te brengen zonder dat de uitputting nabij is. Het belang van luidsprekers met
een vlakke impedantiekarakteristiek, een rechte frekwentieresponsie en een redelijk
hoog rendement is onbetwist. AANPASSING
De
functie van de voorversterker daarentegen is een heel andere. In de voorversterker
worden voorzieningen getroffen die het mogelijk maken dat bronnen van verschillende
sterkte en impedantie aangesloten kunnen worden. De signalen worden in relatie
tot elkaar aangepast en ze worden voorbereid voor doorgifte aan de eindversterker,
en wel zodanig dat de eindversterker altijd eenzelfde impedantie ziet. Een functie
is bovendien dat de bron minimaal belast wordt. De voorversterker fungeert als
een buffer tussen bron en eindversterker. Daarmee is de functie van de voorversterker
in wezen beschreven. Maar er is meer. Omdat met die aanpassingen schakelingen
gemoeid zijn is het onontkoombaar dat er verzwakking in de signalen optreedt.
Het is niet alleen onvermijdelijk dat de diverse signalen een bewerking ondergaan,
maar het is tevens gewenst dat de signalen versterkt worden. Op die manier kan
de oorspronkelijke dynamiek behouden blijven.
ONDERSCHEID De
kern van het vraagstuk is dus: hoe versterk je. Dat wil zeggen: wat is de versterkingsfactor,
hoe uitgebreid zal de frekwentieband moeten worden, hoe moet de lay-out van de
circuits eruit zien, welke materialen worden gebruikt en op welke plaats (kabels,
contacten, wel of geen condensatoren in de signaalweg), en welke vervormingspercentages
worden nagestreefd.
En omdat al die aspekten op tig manieren uitgevoerd kunnen worden, krijgen we
te maken met de deskundigheid van de ontwerper. Hij moet niet alleen technisch
deskundig zijn, hij moet ook muzikaal onderlegd zijn. Er wordt niet alleen van
hem gevraagd dat hij met meetapparatuur overweg kan, maar dat hij in staat is
om het resultaat gehoormatig te beoordelen. Hij moet ook weten wat er gehoormatig
gebeurd als hij technisch een wijziging aanbrengt. Zodra er versterkt gaat worden,
krijgen we te maken met het menselijk oordeel. En daarin zit'm nu juist het verschil
tussen de goede, de minder goede en de slechte voorversterker.
FASE De
impedantie-aanpassing is nog tot daar aan toe. Maar wat er in voorversterkers
met de breedte en de diepte van het stereobeeld, met de plaatsing van de instrumenten
en met de harmonische en dynamische staffeling gebeurt, maakt het ene ontwerp
preciezer en zakelijker, of harmonischer en warmer dan het andere ontwerp. De
harmonische opbouw van de klanken stel ik persoonlijk boven de plaatsing en de
ruimtelijkheid. Plaatsing en ruimtelijkheid hebben namelijk veel meer van doen
met een gering verloop in de fase dan met de werkelijke ruimtelijkheid. Kenmerk
van de moderne voorversterker is de afwezigheid van de crossover-vervorming (de
ontwerpen tot rond 1980 hadden daar veel last van). De betere moderne voorversterkers
hebben een zuivere klankopbouw maar missen soms een goede ruimtewerking.
DISKREET Warmte
en luchtigheid die door sommigen als een werkelijkheidsaspekt gewaardeerd worden
zijn niet a priori goede eigenschappen. Ze kunnen te veel smaak geven zodat een
trompet in zijn top te veel glans heeft en in het midden-hoog niet dat beheerste
volume krijgt die de klank zo echt maakt. De circuits en de componenten zijn belangrijk.
Tegenkoppeling (klasse A, B of A-B?,) soorten van vervorming (THV, DIM. TIM, etc.),
en breedbandigheid hangen alle met elkaar samen.
Zo min mogelijk componenten blijkt altijd te preferen boven complexe circuits,
tenzij die discreet zijn opgebouwd en er daar door de ontwerper bewust gekozen
is voor bepaalde waarden en wegen. De ontwerper die de klank zoveel mogelijk zelf
wil modelleren, zal daarom in het algemeen geen opamps toepassen.
WELKE
VOEDING Belangrijk
is evenzeer de voeding. Is die passief of actief (en hoe uitgebreid)? Hoe zwaar
is de voeding, dat wil zeggen in hoeverre is de capaciteit overgedimensioneerd?
In het algemeen kan gesteld worden dat een voeding die geen overdreven hoeveelheid
condensatoren heeft meer lucht en ruimte geeft. Een zwaardere voeding legt het
accent op de correkte frekwentiekarakteristiek, maar geeft in combinatie met bepaalde
circuits minder snelheid. De zware voeding geeft gewicht.
Wanneer we de hoeveelheid uF van de afvlakcondensatoren in verschillende ontwerpen
bekijken, dan is daaruit al min of meer af te leiden in welke richting de karakterisering
van het totale klankbeeld zich begeeft: licht of zwaar, los of massief, snel of
traag, smeuig of strak, ruimtelijk of plat, en alle schakeringen daartussen.
Het is duidelijk dat er een optimum gevonden moet worden waarin de extremen van
massiviteit en lichtheid vermeden worden. Ruimtelijkheid en strakheid worden bepaald
door dezelfde snelheid bij alle frekwenties.
Omdat de ene ontwerper anders luistert dan de andere en een afwijkende notie van
klanken en harmonieën heeft, omdat de een naar zijn favoriete electrostatische
luidspreker luistert en een ander het grote dynamische systeem in de luisterruimte
heeft staan, en omdat sommige ontwerpers best toe willen geven dat ze aan de smaak
van luisterpanels tegemoet willen komen, zijn er verschillen te horen. En die
gaan verder dan nuances. Dan gaat het om grote verschillen.
IMPEDANTIE Heeft
de voorversterker een lage uitgangsimpedantie dan kunnen lange kabels gebruikt
worden.
Echter de invloed die kabels op het klankkarakter hebben komt in eerste instantie
voort uit de impedantieverhoudingen van de versterkertrappen. Daarna pas door
de opbouw van en de materialen van de kabels. Rudolf
A. Bruil - Dit artikel verscheen oorspronkelijk in AudiOpinie 36/37 (winter 1994/1995).
Klik
voor een pagina over het tijdschrift op deze link: AudiOpinie.
Top
of Page |